Institutioneel vertrouwen, wantrouwen en anti-institutionele houding
Institutioneel vertrouwen
Vertrouwen van individuen, groepen of een samenleving in instituties die deel uitmaken van ‘de overheid’, ‘de politiek’ of in andere maatschappelijke organisatie-vormen die cruciaal zijn voor de democratische rechtsorde (bijv. media of wetenschap). Vertrouwen is de verwachting dat deze organisatie-vormen het juiste zullen doen, of zich daar op zijn minst voor inspannen.
Institutioneel wantrouwen
Weinig vertrouwen (lage verwachting dat instituties competent en integer zijn en daardoor het juiste zullen doen) in combinatie met een grondhouding van cynisme. (niet geloven in de competenties en integriteit).
Anti-institutionele houding
Een houding waarbij men zich keert tegen het huidige systeem van democratie, rechtsstaat en open samenleving (de democratische rechtsorde). In deze houding ziet men de instituties van de democratische rechtsorde niet als legitiem.

Institutioneel vertrouwen
- Als het specifiek gaat om het vertrouwen in de politiek wordt ook de term ‘politiek vertrouwen’ gebruikt. Institutioneel vertrouwen in brede zin gaat over de sociale, culturele, economische en politieke instituties van een maatschappij (rechterlijke macht, overheid, media, wetenschap, banken enz.).
- De verwachting dat instituties het juiste doen is gebaseerd op evaluaties op basis van het nabije verleden, vergelijkingen met vroeger of met elders.25 Deze evaluaties kunnen bewust zijn of onbewust. Soms op basis van concrete informatie, soms op basis van aannames/percepties.
- Wat het juiste is, hangt af van wat inwoners relevant vinden. Het gaat om een verwachting voor de toekomst over iets dat van belang is voor die inwoner.
- Deze verwachting is gebaseerd op opvattingen over:
- input: worden de juiste problemen aangepakt? Zijn de juiste mensen gehoord?
- proces: zijn de keuzes op de goede manier gemaakt? Is het proces eerlijk verlopen?
- uitkomsten: is het juiste resultaat/prestatie geleverd?
- Als burgers weinig informatie hebben over instituties, zullen ze hun vertrouwen baseren op het optreden van mensen die werken binnen die instituties. Competent optreden van mensen in de instituties is dus fundamenteel voor vertrouwen.
- Sceptische burgers met weinig vertrouwen kunnen bijvoorbeeld vinden dat de overheid niet de juiste problemen aanpakt of de problemen niet op de goede manier aanpakt. Op basis hiervan hebben ze lage verwachtingen voor de toekomst. Maar ze hebben een evaluatieve houding: als de overheid het beter doet, kan hun vertrouwen weer stijgen.
- Groepen inwoners verschillen in hun geneigdheid om te vertrouwen (zie ook ‘onbehagen en ongenoegen bij specifieke bevolkingsgroepen’).
Institutioneel wantrouwen
- De term wantrouwen gebruiken we voor een specifieke variant van laag vertrouwen, dat niet uitgaat van scepsis, maar van cynisme.
- Wantrouwen is een houding van ongeloof in zowel competenties als intenties. Wantrouwen is dus laag vertrouwen verbonden met cynisme (niet geloven in competenties en integriteit).
- Bij laag vertrouwen staat men nog open om zich te laten informeren, en een oordeel te vormen over actie/intenties. Bij wantrouwen heeft men geen behoefte aan informatie, er vindt eigenlijk geen evaluatie meer plaats; men gelooft er bij voorbaat niet in.
- Mensen met weinig vertrouwen uit scepsis verwachten niet dat instituties het juiste zullen doen, maar kunnen die verwachting bijstellen als instituties beter presteren. Meestal ziet deze groep de instituties wel als legitiem.
- Afhaken is een term die vaak gebruikt wordt om een proces aan te duiden waarbij mensen politiek en institutioneel vertrouwen verliezen. Afgehaaktheid blijkt al met al een uiterst complex overlappend fenomeen van politiek protest, onbehagen, sociale marginalisering, gezondheidsproblemen, opleiding en woonplek. Afhaken kan voortkomen uit feitelijke of gevoelde maatschappelijke deprivatie. Mensen kunnen afhaken omdat ze menen dat de lokale of nationale overheid/politiek slecht presteert, niet luistert of niet levert.31 Bij sommige afgehaakte burgers kan dit leiden tot een zoektocht naar (politiek) ideologische alternatieven waarbij institutioneel wantrouwen een belangrijk bestanddeel kan zijn.
- Verticale polarisatie is een toestand waarin er scherpe tegenstellingen bestaan tussen burgers en politiek/overheid/instituties, of een proces van het verscherpen van die tegenstellingen. Verticale polarisatie kan dus het proces van sceptisch naar cynisch wantrouwen inhouden.
Anti-institutionele houding
- Wantrouwen hoeft niet te betekenen dat alle instituties van de democratische rechtsstaat worden afgewezen. Een inwoner kan bijvoorbeeld cynisch zijn over de intentie van de regering maar wel geloven dat er in het systeem goede ‘checks en balances’ zijn ingericht om toezicht te houden en verandering te brengen. Het wantrouwen richt zich dan op de regering. Het systeem als zodanig wordt wel als legitiem gezien.32 Mensen die anti-institutioneel gedachtegoed aanhangen komen daar vaak terecht vanuit een pessimistische kijk op de staat van het land en de toekomst en de rol van de instituties hierin. Wantrouwen in combinatie met maatschappelijke ongenoegen zijn belangrijke triggers van anti-institutioneel denken en handelen.
- Legitimiteit duidt op ‘de vrijwillige aanvaarding door inwoners van machtsuitoefening, omdat zij die machtsuitoefening op grond van het algemeen belang moreel gerechtvaardigd vinden.’
- Inwoners die de instituties van de democratische rechtsstaat legitimiteit toekennen, zijn eerder geneigd om zich eraan te conformeren en eraan deel te nemen. Ze betalen belastingen omdat dat ‘het juiste’ is om te doen; ze houden zich aan de wet als de democratische vertaling van heersende normen en waarden in de samenleving. Om dezelfde reden leggen ze zich neer bij rechterlijke uitspraken en volgen ze instructies van de politie op.
- De stabiliteit van de democratische rechtsstaat en zijn instituties staat of valt met de legitimiteit die mensen eraan toekennen. 35 Een legitieme overheid doet gemakkelijker een beroep op het plichtsbesef van een inwoner. Een niet-legitieme overheid schuift men eenvoudig en zonder gewetenswroeging terzijde.
- Verschil met vertrouwen: mensen kunnen allerlei redenen hebben, niet uitsluitend morele, om meer of minder vertrouwen in instituties te hebben. Zodra niet aan individuele verwachtingen wordt voldaan, kan dat leiden tot laag vertrouwen. Een anti-institutionele houding daarentegen – niet meer toekennen van legitimiteit – heeft vaak morele gronden.37 Vertrouwen is dan ook wisselvalliger dan toegekende legitimiteit, omdat het sneller meebeweegt met zowel eigen ervaringen als de actuele beeldvorming over het functioneren van instituties.
- Mensen kunnen ook een volstrekt ander systeem voorstaan (bijvoorbeeld een theocratie of een zelfsturende gemeenschap geleid door natuurwetten) zonder wantrouwen in de bestaande instituties. Gandhi geloofde bijvoorbeeld wel dat de koloniale rechters integer waren, maar wees de wetten en politieke structuur af.
- Een ideologie is een geheel omvattend stelsel van ideeën over politiek en/of maatschappij van waaruit kan worden gehandeld om een bepaald einddoel te bereiken.
- Anti-institutioneel extremisme: wanneer een narratief over een 'kwaadaardige elite' onderdeel is van een ideologie en mensen vandaaruit bereid zijn om activiteiten te verrichten die de democratische rechtsorde ondermijnen (zie verder onder ‘ondermijning democratische rechtsorde’ en ‘radicalisering en extremisme’).
- Soeverein gedachtegoed: Personen die zich ‘soeverein’ noemen, geloven dat de Nederlandse overheid geen legitieme macht over hen uitoefent en dat ze zelf mogen bepalen of de Nederlandse wet- en regelgeving op hen van toepassing is. Tijdens en na de coronacrisis is in Nederland het al langer bestaande soevereine gedachtegoed met wortels in de Verenigde Staten meer zichtbaar geworden. Binnen het diffuse gedachtegoed van de soevereinen staat centraal dat er een kleine, internationale, kwaadaardige elite aan de macht is, die handelt vanuit een geheim ‘groter’ plan met als doel de bevolking te onderdrukken, tot slaaf te maken en deels te vermoorden. Bij een heel klein deel van de soevereinen in Nederland bestaat het gevaar dat ze geweld kunnen gebruiken.
Risico's
- Verminderde kwaliteit van burgerschap: mensen maken geen gebruik van hun rechten op inspraak en invloed.
- Vanuit wantrouwen kunnen mensen zich afzijdig houden van instituties die voor een deel ook zorg en toekomstperspectief bieden; denk aan mensen die geen toeslagen meer aanvragen of hun kinderen weghouden bij jeugdzorg of onderwijsinstellingen.
- Sommige mensen die zich soeverein verklaren wijzen de rechtsgrond voor bijvoorbeeld belastingen, verzekeringen en boetes af waardoor er daadwerkelijk verstrekkende gevolgen optreden. Schulden stapelen zich op en leiden tot confrontaties met deurwaarders en de politie. In sommige gevallen gaat dit gepaard met bedreigingen, intimidaties en fysiek geweld.
- De steun voor de democratische rechtsstaat kan afnemen en leiden tot een verlies aan legitimiteit en gezag van de instituties van de rechtsstaat.
- Laag vertrouwen of wantrouwen kunnen gaan samenhangen met partijvoorkeur. Deze ‘politisering’ maakt het institutioneel vertrouwen inzet van politieke strijd en polariseert het democratische debat. Dit kan het democratisch proces en besluitvorming destabiliseren.
- Vergroten van de horizontale en verticale polarisatie, met grotere kans op maatschappelijke onrust.
- Vanuit sterk wantrouwen kunnen mensen zich gelegitimeerd voelen tot agressie en intimidatie jegens mensen met een publieke functie.
- Laag vertrouwen, en met name wantrouwen, kan mensen ontvankelijker maken voor een anti- institutionele houding, complottheorieën en ondemocratische narratieven. Hierdoor kan een permissieve context ontstaan voor geweld versus mensen die worden gekoppeld aan de overheid, de media en de wetenschap.
- Anti-institutioneel extremisme ondermijnt de fundamenten van de democratische rechtsorde.
Kansen
- Enig ‘sceptisch gebrek aan vertrouwen’ past binnen een veerkrachtige democratie, aangezien dit ook duidt op inwoners die het functioneren van de overheid, politiek en instituties ‘kritisch’ volgen en afrekenen (grondrecht en kernprincipe van de democratie).
- Het kunnen leveren van vrije en ongehinderde kritiek richting overheid en andere instituties is essentieel om deze instituties te verbeteren (feedbackmechanisme).
- Vanuit institutioneel wantrouwen kunnen mensen met elkaar creatief eigenaarschap nemen over hun samenleven en deze zonder de overheid invulling geven (zelfredzaamheid).
- De grondwet biedt vrijheid van meningsuiting voor mensen die een fundamenteel andere visie hebben op de inrichting van de democratische rechtsorde – mits ze zich houden aan de wet en niet die democratische rechtsorde ondermijnen. Het bestaan van dergelijke visies toont aan dat de huidige democratie het vrije denken respecteert.